Fragment 9

 

EEN HOOFDSTUKJE ONZIN.

De meeste onzin is bij me opgekomen op de Ruta de la Plata ( of Zilverroute) in juni 2000 en op de Voie d’Arles (ook wel Route d’Arles genoemd)  in mei 2007.

Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat ik dan nagenoeg alleen door het landschap loop, dag in, dag uit. Mijn hoofd vult zich met herinneringen aan eerdere tochten, aan ontmoetingen, aan ingrijpende gebeurtenissen in mijn leven die op de een af andere manier dan door een andere manier van kijken lichter worden. Volgens mij moeten de  vale gieren waarnaar ik uren lang in de Pyreneeën lag te kijken ook zo’n soort overzicht hebben.

Ik vond het bijzonder aardig van deze gieren dat ze recentelijk ook ons land met een bezoek vereerden. Volgens me kwamen ze gewoon even kijken of alles goed met me ging.

Soms zijn er gedachten bij die een metafoor vormen van het “werkelijke” leven. In 2000 had ik een klein blaadje waar ik een aantal van die invallen noteerde. Nu tijdens de tocht van dit jaar ben ik op gegeven moment maar alle invallen gaan opschrijven. Al snel waren het er een stuk of zeventig.

Maar als u me nu zou vragen hoe het kwam dat ik de gehele conference van Wim Kan over “ik zag twee beren broodjes smeren” met in de hoofdrol opzichter  Flipse onderweg hardop heb uitgesproken dan moet ik mijn hersenen toch wel ernstig kraken.

 

Andere notities zijn voor mij ook bij herlezing direct duidelijk.

 

Een klein voorbeeld: Alegria en alergia.

In 2000 volgde ik een weekend cursus voor hospitalero in de omgeving van Madrid. Mijn kennis van de Spaanse taal was minimaal en de ruim 60 deelnemers spraken natuurlijk alleen maar die mooie taal. Het onderdeel dat ik het beste begreep was de EHBO-les, want daar waren plaatjes bij. Maar dit laat onverlet dat het een heerlijk weekend was.

Wat ik wel mee kreeg was dat voor een hospitalero erg belangrijk was dat hij “allegria” toonde als de pelgrims aankwamen. “Allegria” vreugde, blijheid. (Daar ontbreekt het bij veel hospitalero’s nog al eens aan).

Vervolgens  hospitaleerde ik samen met Theresa de Diaz Blanco uit Zamora in de refugio van Hospital de Orbigo. Theresa was zeer taalvaardig; binnen een week sprak ze een behoorlijk woordje Nederlands. Haar Frans was van een behoorlijk niveau en zij en ik spraken samen Chinees als we “onder elkaar” iets wilden melden. Maar dat terzijde, want zo kom ik weer op een ander verhaal.
Alegria dus. Ook voor Theresa die een eerdere cursus had verzorgd.
Nu waren er natuurlijk altijd van die pelgrims die zich meldden op het moment dat wij juist aan de middagmaaltijd zaten. Wij kenden geen vaste sluitings- en openingstijden. (Veel refugio’s openen pas om 4 uur s’middags de deur.) Theresa en ik keken elkaar dan aan wie van ons naar beneden zou gaan om de voordeur te openen en de pelgrim te ontvangen. Als één van ons beiden dan opstond was de ondersteunende kreet: ALEGRIA! Waarop de ander steevast antwoordde: ALERGIA !!

Met Theresa had ik een eigen taal gecreëerd zodat de big boss van de refugio ons niet altijd zou kunnen volgen.   Wij noemden dat Chinees aangezien het werkte met de ogen. Een oog naar beneden getrokken, twee ogen naar beneden getrokken, één omhoog en één omlaag, (uiteraard met links en rechts verschil van betekenis). Zo hadden we onze geheimtaal. En dan ben je dus allebei volstrekt volwassen.!! Eén bepaalde houding betekende overigens: “Wat is Jan vandaag weer enorm chagrijnig!”. Jan was het opperhoofd van de refugio.

 Dat brengt mij ook nog op zo’n pracht verhaal over kinderen. Mijn ex en ik waren met de kinderen op vakantie in Frankrijk. Op de camping waren  ook twee geadopteerde Vietnamese kindertjes die Vlaams spraken. Ons jongste dochtertje speelde veel met hen. Op een gegeven ogenblik zegt ze heel enthousiast tegen ons: “Papa, mama; ik kan Chinees verstaan”.

 

Zo gaat dit bij mij onderweg.

Volstrekt onschuldig. Met soms een eens heel diepe betekenis. 

Om nog even in Hospital de Orbigo te blijven. Jan en M., zijn vrouw,  waren beiden full-time aan deze refugio verbonden. Dan is er met twee hospitalero’s extra (Theresa en ik) echt onvoldoende te doen, dus had ik aan Jan gevraagd of ik nog iets anders kon doen in de twee weken dat ik daar zou zijn. Na overleg ben ik de hele achtergevel gaan schilderen. Precies binnen de twee weken was de klus geklaard.
Ik was ongeveer een anderhalve dag bezig of Jan komt kijken en zegt me: “je kan de verf er ook wel dunner er op smeren” en weg is hij weer. Een half uurtje later kijkt M.  uit het raam op de eerste verdieping en roept “Hans, wat wordt het mooi”.

Ik zou mezelf geweld aandoen als ik dit verschil in benadering tijdens het avondeten niet ter sprake zou brengen. Met andere woorden: ik maak Jan, mijn baas dus, duidelijk dat hij er goed aan  gedaan zou hebben eerst een compliment te maken en dan de suggestie te doen wat zuiniger met de verf te zijn! Heikel om te doen, maar tegelijkertijd wel heilzaam.

Hospital de Orbigo, vóór het schilderwerk En twee weken later, na het werk...

Wat dan weer zo’n kreet “liften, scheikundeleraar Ypelaar” inhoudt? Het verhaal ken ik wel, maar in welke context.

 

Laat ik eerst het verhaal maar even vertellen. Op het klein seminarie van het bisdom Breda waren in de jaren 50/ 60 ook enkele “leken-leraren”. De scheikundeleraar hield er heel duidelijke ideeën op na. In die tijd liftte ik tijdens vakanties naar Frankrijk of Italië. . Hij vond liften een vreselijk fenomeen: “Het is hetzelfde als wanneer je bij mensen aanbelt en zegt: ik kan zeker wel mee eten want jullie zitten toch al aan tafel”. Daar was dan bijna niet tegen op redeneren.

Maar waar dit mee te maken had? Misschien kom ik er nog wel op.

Overigens: die leraren konden er wat van. Hun leerlingen belachelijk maken was misschien niet de bedoeling maar ze waren in hun didactiek beslist niet zachtzinnig.

Dezelfde scheikundeleraar gaf ook les op het Menzia de Mendoca Lyceum, het “meisjes gymnasium” in Breda. Tegen een leerling van onze klas die voor het bord staat te stuntelen zegt hij een beetje nonchalant “Wat voor dag is het eigenlijk vandaag?” “Dinsdag, mijnheer.” “O, ik dacht dat het al donderdag was...” Hoezo mijnheer?” “O, dan geef ik les op het Mendoca....”.  Daar kon de jongen het voorlopig mee doen. We wisten immers allemaal dat die meisjes daar niet veel van hun wiskunde bakten. Nu was deze jongen, wel een bèta, een beetje meisjesachtig in zijn doen en laten; dus die kwam extra hard aan.

Dodelijker was wellicht nog de honende conversatie tussen de leraar Latijn (tevens de regent van het seminarie) en een niet al te snuggere leerling in klas vijf. “Nou, denk eens na” nadat de jongen een zin niet kon vertalen. “Nou, denk eens hardop”......gevolgd door een oorverdovende stilte....... “Je denkt dus blijkbaar niet!”. Pijnlijk, uiterst pijnlijk.

 

Een andere bekende van deze regent was “agebam, boterham”. Agebam, uit te spreken als ag-ee-bam. Maar je moet dat dan natuurlijk wel weten en o wee als je de ee als een stomme e uitsprak. Dan was de fonetische vergelijking met de boterham snel gemaakt.

 

Het heeft dus helemaal niets met Santiago te doen; toch komen deze herinneringen haarscherp in beeld.

 

En wat te denken van de conversatie die ik dit jaar had met twee zwervers, die naar later bleek al een aantal dagen in de gite d’etappe van Lembeye waren. Heel overtuigend vertelden ze me dat ze op zoek naar werk waren. In Auch zouden ze dat ongetwijfeld kunnen vinden. Ik vroeg terloops hoe ze hier waren. “Met de auto”. “Waar is het dan wachten op?” “Nou ja, het regent al een paar dagen”. Logica van het zuiverste water.

 

De uitspraak “Zitten gaat sneller dan lopen” kwam bij me op nadat Christa en ik telkens zomaar een uurtje pauzeerden zonder in de gaten te hebben dat de tijd zo snel verstreek. Als ik een uur achter elkaar gelopen heb weet ik heus wel dat dit behoorlijk lang achter elkaar was.

 

Dass rollende Hotel. Voor mij een volstrekt nieuwe wereld. Juist voor Jaca. Een picknickplaats. Een stuk of tien tafels met banken. Ik alleen met mijn rugzak totdat een bus stopt. Middagpauze. Lunchpauze. Een 50-tal , voornamelijk mensen op leeftijd, stapt uit. Met allemaal een plastic zakje met hun lunchpakket. Ik word natuurlijk van alle kanten bekeken en bevraagd. Een pelgrim in het wild.

Ik loop zo eens naar de bus. Mooi nummerbord: PA-PA-06. Achter de bus een grote aanhanger. Ik vraag aan de kennelijke reisleider: Zitten daar jullie fietsen in? Nee, daar slapen we in. Ieder een ruimte van 60 centimeter breed. Het nummer van de aanhanger? MA-MA-60.

Ook dat is pelgrimeren! Later hoorde ik iemand overigens vertellen dat deze bussen de hele wereld rondtrekken!

 

Dan zijn er soms verstrekkende gevolgen van een opmerking van een medepelgrim. Ik ontmoet een vrouw die tegen de stroom inloopt. Dat leidt tot een gesprek, temeer waar zij Nederlandse is. Zij vertelt me dat ze laatste dagen zoveel kinderliedjes zingt. Diezelfde middag blijk ik last te krijgen van hetzelfde fenomeen.

Veel Vrije Schoolliedjes. Het begint met “Hier is onze fiere Pinksterblom”. Dat ken ik vrij redelijk want ook Herman van Veen heeft het vertolkt. Vervolgens kom ik bij “Midden in zomertijd is’t naamdag van St. Jan”.

Ook nog wel logisch, want de zomer nadert en St. Jan kan de broer zijn van Jacobus. Maar dan ga ik heel snel en kom bij het kerstliedje “Stil nu, stil nu, maak nu geen gerucht....” om uiteindelijk bij het kerstspel te eindigen, waar de herders in de bittere kou zingen “Vrolijke herder, stoere knapen, liggen hier, bij schapen te waken” en “Ik draaide mij omme en te omme. Ziede gij Krispijn nog niet komme?”

Nu ben ik verre van tekstvast, dus wordt het al snel improviseren en de melodie neuriën.

 

Verbaasd kijk ik dan naar mezelf en denk: loop ik hier in Spanje, moederziel alleen kerstliedjes te zingen. Is alles nog wel goed met me?

 

Weet u trouwens hoe je een Spaanse hospitalera kunt ontdooien? Ik heb het dit jaar (=2000) geprobeerd in Jaca.

Het begint al goed. Overal duidelijke richtingaanwijzers naar de refugio. Toch loop ik er minstens vijf keer aan voorbij. Een groot pand, niets aan te zien alleen een perspexplaat met daarop in zeer fragiele witte letters die niet tegen de gevel afsteken het woord: gemeentelijke refugio. Vervolgens naar binnen; mis een afstapje, kom hals over kop op een binnenplaats, mis een opstapje en kom struikelend voor het bureau van de hospitalera tot stilstand. Op efficiënte wijze murw gemaakt.

Paspoort. Welke paspoort? Pelgrims paspoort of gewone paspoort? Beiden.

Ze begint te noteren. Zoals altijd in Spanje vergt het enige uitleg wat de voornaam en de achternaam is. Kost tijd en irriteert haar dus. “Waar vandaan vertrokken?” “ Te voet of op de fiets?”

Bed nummer 212. Kosten 5 euro. Ja. Dit daagt mij uit. Ik open de ontdooiingaanval: “Kent u ook Jan en Mariluz?” “Ja hoezo”
"Daar heb ik meegewerkt in Hospital de Orbigo. Weet U waar ze nu zijn?” “Nee. In ieder geval werken ze niet meer op de camino.”

“Kent U Theresa uit Zamora ook?” “Ja”. “Dat was mijn compagnera in Hospital”.” Oh”.

Ten einde raad haal ik mijn “hospitalero’s insigne” te voorschijn en leg het op het bureau. “Kent U dit?” “Ja, dat is van onze organisatie. Bergt u het maar weer snel op anders raakt u het nog kwijt.”

Dat schiet dus niet op. Wat heb ik nog voor ontdooiingmunitie? Want ik ben nu toch wel erg uitgedaagd. Mijn laatste vraag? “Werkt U hier twee weken als vrijwilligster of het hele jaar?”.

Raak..Ze schiet overeind. Twee weken? Man, het hele jaar. Wat een dodelijke klus. De pelgrims worden met het jaar lastiger. Ik ben s’avonds bek af.   En dan heb je van die vrijwilligers die twee weekjes hier leuk komen doen. Kan ik nog wat voor jullie doen pelgrims? Roept U maar; we staan altijd voor U klaar. Dat leren ze op cursus. Allegria. Mijn neus uit.

Het ijs was gebroken en tussen ons kon het niet meer stuk!!!

 

Dit is dus gewoonweg de reinste onzin. Maar ik vind zoiets heel gaaf.

Mijn dag kan dan niet meer stuk.

Lees verder als je zin hebt   of    terug naar de vorige bladzijde